Ontslag van een telefoniste die gedurende twee maanden 1.500 telefoontjes pleegde, maar geen enkele verkoop wist te sluiten

Telefoniste het gerechtshof heeft het disciplinaire ontslag van een werkneemster met meer dan zeven jaar dienstverband bij een telemarketingbedrijf bevestigd, door het beroep van de werkneemster tegen het vonnis in eerste aanleg, waarin de geldigheid van de maatregel was bevestigd, te verwerpen. In de uitspraak werden de argumenten van beide partijen uitvoerig geanalyseerd en werd bevestigd dat het gedrag van de werkneemster een ernstige schending van haar arbeidsverplichtingen vormde.

De vrouw was aangesteld als telemarketeer en ontving een brutojaarsalaris van € 30.615,83, dat werd geregeld door de toepasselijke cao. Op 8 maart 2024 werd zij ontslagen, waarbij het bedrijf drie belangrijke redenen aanvoerde: een vermeende voortdurende en opzettelijke daling van de prestaties, schending van de contractuele goede trouw en herhaaldelijk te laat komen.

Vertragingen van meer dan twee uur

Het bedrijf voerde aan dat de werkneemster haar productiviteit in de maanden voorafgaand aan het ontslag drastisch had verminderd en in januari en februari 2024 geen enkele verkoop had gerealiseerd, ondanks het feit dat zij meer dan 1.500 commerciële contacten had ontvangen. Daarnaast waren er beschuldigingen van misbruik van de bedrijfscomputer voor persoonlijke activiteiten tijdens de werkuren – zoals het volgen van online cursussen of het doen van aankopen op platforms zoals Bol.com en Albert Heijn – en herhaalde waarschuwingen voor roken op kantoor of afwezigheid zonder dit in het registratiesysteem te melden.

In de ontslagbrief somde de directie talrijke vertragingen van de werkneemster op, waarvan sommige meer dan twee uur duurden, en stelde zij dat dit gedrag een ernstige schending van haar verplichtingen vormde.

De zaak werd in eerste instantie behandeld door de kantonrechter, die in december 2024 de vordering van de betrokken werkneemster afwees en het ontslag rechtmatig verklaarde. De werkneemster ging in beroep tegen de beslissing bij het gerechtshof, met het argument dat het bedrijf geen vrijwillige en voortdurende daling van haar prestaties had aangetoond, dat er geen objectieve vergelijking met andere verkopers was en dat zij niet op de hoogte was gesteld van de computercontrole waaraan zij werd onderworpen.

Een langdurig gebrek aan productiviteit

Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de uitspraak van de kantonrechter het tijdens de procedure voorgelegde bewijsmateriaal correct had beoordeeld en heeft geoordeeld dat bewezen was dat de werkneemster een langdurig gebrek aan productiviteit had vertoond, dat zij dit niet op overtuigende wijze had kunnen weerleggen, en dat zij bovendien essentiële taken van haar functie niet had vervuld, waaronder aanwezigheid en stiptheid, evenals het correct gebruik van de computerapparatuur van het bedrijf.

De kamer heeft ook benadrukt dat er geen aanwijzingen waren voor een eerdere “tolerantie” van het bedrijf ten aanzien van het bestrafte gedrag, waardoor het argument dat het om gewoonlijk of toegestaan gedrag ging, ongeldig was.

Bovendien heeft de rechtbank aangegeven dat het beroep dat door de werkneemster was ingesteld, niet voldeed aan de formele vereisten voor een beroep in hoger beroep, aangezien het niet op adequate wijze was geformuleerd wat betreft de gronden voor juridische betwisting en er geen solide argumenten waren aangevoerd om de bewijsbeoordeling in eerste aanleg te herzien. Bijgevolg heeft de kamer besloten geen van de door de appellant aangevoerde argumenten te aanvaarden